Ik weet nog heel goed, we waren met ons zevenen op reis in Frankrijk. Dat is nu een goede drie jaar geleden, ik was toen zeventien jaar, zoals de anderen trouwens, behalve Els, die was nog maar zestien.
Het had heel wat ingehad voor we van thuis mochten, ook al kenden wij mekaar al vanaf wij klein waren. Alleen Paul en Karen waren nog maar pas bij de groep. Karen mocht van thuis alleen mee als haar broer ook meeging. Niet dat Paul daarom tegen zijn zin meeging, maar soms merkten we toch dat hij niet van het begin af alle plannen had meegemaakt.
Het grote bezwaar van onze ouders was en bleef het samen slapen. Daar is eindeloos over gediskuteerd geweest, en er kwam bijna zelfs ruzie van tussen de ouders van Paul en Karen en de andere ouders, die toch iets minder ongerust waren. Op de duur mochten we als we beloofden in aparte tenten te slapen, wat we graag beloofden want dat waren we altijd van plan geweest. Ik geloof trouwens niet dat er iemand van ons, tenzij dan heel diep in zijn binnenste, speciaal op dat gemengd slapen uit was. In onze ogen was het gewoon tof met jongens en meisjes eens samen erop uit te trekken.
Wij dus op weg. Alles ging zo goed dat we bijna hadden gewild dat onze ouders eens waren komen kijken op het onverwachts. Als ge zo een hele dag alles samen beleeft dan leert ge mekaar veel beter kennen, ge komt dichter bij elkaar, maar niet in de zin dat de ouders dachten, behalve misschien de mijne, die geloofden mij als ik zei dat het niet altijd fataal op sex moet uitdraaien ( het woord is van hen, niet van mij, ik verafschuw trouwens dat woord). 's Avonds geen enkel probleem (tenzij dan om een goed plaatske te vinden zonder te moeten betalen) : de drie meisjes betrokken de grote tent, Paul en Mark het kleine blauwe tentje, en Jo en ik het oranje. Soms kwamen we tevoren allemaal nog wat buurten in de grote tent, maar nooit voor lang want 1. wij waren doodop elke avond en 2. Jo en Paul zijn straffe rokers en de meisjes wilden geen rook in hun tent. Zodoende.
Maar die avond sloeg het weer ineens om. Het regende en stormde afwisselend. Er was geen denken aan de tenten op te slaan. Ons humeur was ook al niet schitterend. Op zo'n ogenblikken voel je wel dat zo'n groepje toch een leider nodig heeft. En als we nu nog in een mooie omgeving waren geweest, misschien hadden we dan wel een boerderij of zo gevonden, maar nu waren we aan de rand van een stadje, waar wij inkopen waren gaan doen, nog juist voor het was beginnen stormen. Ineens zei Mark : kijk daar eens. We zagen in een soort verwilderd park een oud herenhuis staan. Tussen al die nieuwbouw was het een heerlijk zicht. Wij door de muur (er was een grote bres ingereden, waarschijnlijk door een vrachtwagen die de bocht had gemist). Alles lag er toch maar zielig bij, vooral dan in dit mistroostig weer. We beklommen de trappen van een soort bordes waar een vuilbak stond met nog verse etensresten, dus het huis was bewoond (we begonnen ervoor te vrezen). Jo trok aan de ouwerwetse bel, maar die snokte dof zonder geluid te geven. (Het is vreemd dat ik nu door dit te schrijven me al die details weer zo levendig herinner, het huis heeft diepe indruk op mij gemaakt.) Wij terug de trapkes af en een toertje rond het huis gemaakt. Aan de hoek sloeg ons de natte wind weer tegen het gezicht. Aan de andere kant van het huis stonden op een paar meters afstand twee gloednieuwe huizen. Dat deed heel vreemd aan. Uit een van de huizen kwam een jonge vrouw met haar regenjas over het hoofd geslagen naar ons toe door de modder en de cement. Ze vroeg wat we daar kwamen doen. Toen we onze uitleg deden zei ze van mee onder haar keukenterrasje te komen staan. Daar stonden we eindelijk droog en uit de wind. Ze ging binnen in huis en telefoneerde naar het andere huis. Dat zagen we want voor het zijraam van het andere huis kwam een andere vrouw staan met de hoorn tegen het oor, en ze keek naar onze gastvrouw in de kamer naast de keuken. Na het telefoongesprek kwam de vrouw terug en zei dat wij in het huis mochten slapen, ze zou meegaan met de sleutel.
In het huis kwam ons een muffe, zachte warmte tegen, een geur die ik nooit zal vergeten. Het was er stofferig en leeg, alle meubelen waren er uit, tenminste beneden want boven stonden nog een paar grote bedden. Wat het meest op ons indruk maakte was de badkamer, zo een ouwerwetse. De vrouw vertelde ons dat dit het huis van haar ouders was, die nu gestorven waren. Haar twee dochters hadden in de tuin tegen de straatkant ieder hun huis gebouwd. Het huis zelf moest al lang afgebroken zijn maar de gemeente was nog altijd niet begonnen met de aanleg van de straat. En zo kregen we dus dat huis. De vrouw zei dat ze nog wel eens zou komen zien maar dat we voor de rest ons plan moesten trekken.
Jo trok op verkenning naar de keuken, een soort kelderkeuken, en wij brachten maar al dadelijk onze pakken naar boven. Spontaan kozen wij een kamer uit per tent. De drie meisjes wilden eerst de grote kamer nemen waar ook nog een heel groot bed stond, maar die gaf uit op die twee nieuwgebouwde huizen, dus kozen ze ook maar een kamer aan de achterkant, naast die van Jo en mij. Paul en Mark hadden een soort mansarde gevonden, waarschijnlijk de kinderkamer, dat kon je zien aan het behang.
Terwijl Jo en Els voor het eten zorgden (een gaskomfoortje op de reusachtige keukenkachel) verkenden wij verder het huis. Vooral de zolder boeide ons. Zo vlak onder het dak hoor je beter de wind en de regen, je bent dan nog blijer onder dak te zijn. Op die zolder stond allerlei stofferige rommel, onder andere een oude zwarte fiets met verduurde banden.
Na het eten (dat was wel raar, zo eten in een keuken waar geen tafel staat, dus allemaal op de grond) vonden we mekaar ineens weer terug in de badkamer. Misschien was het omdat wij allemaal na zes dagen trekken wel zin hadden in een lekker bad? Maar ook omdat het zo een plezante ruimte was met dat bad op zijn hoge poten en die gebarsten spiegel en die koperen kranen. Mark probeerde de gas-geiser maar die ging natuurlijk niet meer, het gas was afgesloten. Dan maar koud. Het water was niet afgesloten, het kwam eerst wat rossig en met veel lawaai uit de koperen teut. Hellen stak de stop in het bad en we stonden met zijn allen te kijken hoe het volliep.
Zonder dat wij het hardop zegden hadden wij allemaal dezelfde goesting : hier ons allemaal samen eens goed wassen. Maar niemand kon er toe komen. Het bad liep maar voller en voller. Hellen voelde of het niet te koud was en spetste dan ineens Mark nat. Die liet zich ook niet doen, en hield zijn hand onder de kraan, zodat wij allemaal de volle laag kregen. Ineens pakken Jo en Paul Mark op en laten hem in het bad neer. Spartelend en proestend komt hij er weer uitgekropen. Bij het zien van zijn gezicht valt onze pret ineens stil. Heeft hij het verkeerd opgenomen en kan hij er niet langer mee lachen? Ik herinner mij heel goed dat moment dat hij daar druipnat en ineens stilzwijgend (hij die de lawaaierigste was) naast het bad stond. Terwijl wij alle zes toekeken begint hij rustig en ernstig zijn druipnatte kleren uit te trekken. Eens alles uit pakt hij Jo bij de pols en probeert hem ook in het bad te krijgen. Hellen helpt hem daarbij. Ook Paul kleedt zich uit. Of liever : spéélt zijn kleren uit, ineens versta ik die uitdrukking. Ieder die kopke onder is gegaan bedrijft het ritueel, want dat was het, het ging er heel anders aan toe dan bijvoorbeeld in de kleedkamer na de basket, het was een blij gevoel dat ik nog nooit gehad had. Ik had ook nog nooit meisjes helemaal vrij gezien, ik weet nog goed hoe ik toekeek toen Els en Karen en Hellen zich helemaal vrij maakten. Er maakte zich een opgetogenheid van ons meester die voor ieder van ons nieuw was en waar wij ons zo vanzelfsprekend als iets aan overgaven die geen van ons nog langer voor de anderen verborgen hield. De waspartij die daarop volgde werd een feest. We zeepten en plonsden en spoelden en schaterden als kinderen. Je vraagt je op zo'n ogenblikken af waarom dat allemaal niet vroeger is mogelijk geweest.
Na het wassen kleedden we ons niet opnieuw aan. We vonden het heerlijk helemaal vrij door het grote huis te lopen. Op de zolder zwierden wij aan de gebinten en Jo probeerde, rechtgehouden door Karen en Mark, op de oude fiets te rijden. Op den duur zaten we zo onder het stof dat wij weer naar de badkamer togen voor een tweede wasbeurt. Na die wasbeurt kleedden we ons toch weer aan, alleen maar een broek en een trui, want het werd killer in huis. De uitgelatenheid was wat over.
Zonder het te willen werden wij allemaal stil onder de vraag : wat nu verder? We zaten met z'n allen in de grote hall op de treden van de trap en voelden ineens onze moeheid. Als we nu ook eens allemaal samen sliepen, even natuurlijk als dat we ons allemaal samen gewassen hadden? Ik wist dat dat ook in de anderen omging maar al ons gerief lag al in de kamers, niemand kreeg het grote woord eruit.
Ineens merkten we dat Paul en Hellen, die op de bovenste trap zaten, met elkaar begonnen te vrijen. Ik weet nog goed dat me dat een schok gaf. Ook ik had mij al heel de tijd tot Elske aangetrokken gevoeld, vooral sinds ik ze vrij had gezien, maar ik vond dat gevoel van de badkamer en de zolder heel anders, nieuwer feestelijker (ik vind het goede woord niet) dan het gevoel dat je hebt als je met een meisje vrijt (zo dikwijls had ik dat ook nog niet gedaan, ik had ook nog nooitde kans gehad om eens voor langere tijd met een meisje alleen te zijn).
We zijn dan ook maar (ik bedoel de vijf anderen) gewoon gaan slapen gelijk altijd. Mark is mee op ons kamer komen liggen. Hellen en Paul hebben we dan later naar de mansarde horen trekken. Ze hebben er een liefdesnacht van gemaakt, voor alletwee hun eerste ongestoorde, zoals ze 's anderendaags zegden.
Ja 's anderendaags. Het was geen prettig ontbijt. Het wassen in de badkamer was weer een gewoon wassen geweest. Niemand zei iets anders dan geef dat brood eens aan of nog wat koffie? Hellen en Paul waren nog altijd niet beneden. Niemand had het hart naar boven te gaan kijken waar ze bleven. Toen kwam ineens de vrouw uit het nieuwe huis binnen. Ze vroeg of we goed geslapen hadden. Ze merkte natuurlijk dat er twee ontbraken en ze maakte daar een schampere zinspeling op. Vreemd, maar dat maakte mij inwendig kwaad. Het was alsof zij dacht dat wij dat ook gedaan hadden.
Het werd een rotdag. Al was het weer beter, toch vroegen wij of we nog een dag (en een nacht) mochten blijven. Dan konden wij wat uitrusten en meteen onze spullen wassen. Dat mocht.
Dat spullen wassen in de badkamer heeft de zaak weer gered. Op een twee drie stonden wij er alle zeven weer paradijselijk bij en het feest herbegon. We spanden draden op de zolder en hingen er ons wasgoed te drogen. Die zolder werd ons al liever en liever. Opeens zei Karen : en als wij nu eens hier allemaal samen sliepen? We haalden de matrassen uit de beddebakken en legden ze op de vloer van de zolder (daar waar de was niet op ons hoofd kon druppen).
Tegen de avond maakten we nog een wandeling naar het stadje (een zielloosnest, we waren zo terug), aten en dronken nog wat en trokken toen naar onze zolder. Niet dat wij ongeduldig waren, maar het gaf toch een blij en popelend gevoel van dat nu ook eens te mogen beleven.
Paul en Hellen hadden hun slaapzak niet vlak naast elkaar gelegd en dat konden wij waarderen. Ze hadden zelf wel het diepste gevoeld dat zij de avond te voren het feest wat bedorven hadden. We speelden en stoeiden nog wat (ieder van ons moest de fiets op) maar zonder ons nog zo vuil te maken als de eerste keer. Zittend en liggend op onze matrassen hebben we nog lang gepraat. We vroegen ons af wat onze ouders nu van ons zouden denken als ze dat wisten. Ze zouden zeker denken dat wij allemaal als Paul en Hellen zouden gedaan hebben. Het andere zouden ze niet kunnen geloven, dat dat mogelijk is zoiets.
Ineens begon Hellen te wenen. We werden er stil van. Elske ging er naast zitten en omhelsde haar tot zij wat kalmer werd. Paul vroeg haar wat er was, maar hij kreeg alleen haar schokkende schouders tot antwoord. We kregen allemaal een vreemd gevoel. Vrij zijn met blije mensen, dat hadden we nu ondervonden dat dat ging, maar vrij zijn met iemand die weent, dat doet vreemd aan. We zaten te kijken hoe Elske en Paul Hellen streelden en troostten. Ineens lachte ze weer en omhelsde Paul en Elske als om ze te bedanken. Nee, ze had geen spijt gehad over haar nacht met Paul, en ze had wel gevoeld dat wij het hun gegund hadden, maar het was allemaal zoveel ineens geweest.
Het werd kouder. We gaven elkaar een nachtzoentje of een klopke op de schouder en kropen een voor een onze slaapzak in. Niemand die nog een woord zei. We zijn alle zeven gelukkig in slaap gevallen.
Het opstaan 's anderendaags was heel anders dan de dag te voren, veel blijer, veel speelser. Weer hadden we allemaal, fris gewassen en gedroogd, onze oude kleren aan, maar in mekaars ogen zagen we nog weerschijn van het paradijs waarin we eventjes hadden mogen zijn.
Het oude huis is ondertussen waarschijnlijk al lang afgebroken en de fiets ligt waarschijnlijk al lang onder enig stort, maar zelfs nu, na meer dan drie jaar, bewaar ik nog altijd in mijn lichaam de geur van die stofferige warmte als de herinnering aan de gaafste en diepste ervaring uit heel mijn jeugd.
Uit “De Paradijs Ervaring”, 2de herziene druk, p. 17-25