waarom AGALEV opgericht werd...
waarom AGALEV ook als politieke partij opkwam...
---
De autoloze zondagen waren een teken aan de wand. Hoe je het ook draait of keert, zij betekenden het einde van een tijdperk: dat van de wilde ondoordachte welvaart. Kinderen spelen weer in de straten, mensen zeggen elkaar weer goeiendag, \'s nachts zien wij weer sterrenhemels in plaats van een rosse, doodse gloed. Waarden die verloren schenen: stilte, soberheid, rust bleken ineens weer waar en beleefbaar te kunnen zijn. Iedereen herademde, we beseften ineens dat het allemaal ook anders kon en kan.
En toch gaat het hier niet om goedkope romantiek, of om een naïeve terugkeer naar de natuur. Ineens dringt het tot ons door dat wij ons vergist hebben. Een roekeloze en overmoedige vooruitgang zien wij op een zielige manier tot stilstand gekomen. Het is alsof wij ineens wakker worden uit een domme slaap, alsof wij ontnuchterd werden uit een verdwazing. Dit is een kans - wellicht de allerlaatste - om totaal anders te gaan leven.
Ineens zijn wij ons vragen beginnen stellen over ons beleid. Er komt een plotse argwaan in ons op tegen de verantwoordelijken (en zijn wij dat niet allemaal?) die ons in deze toestand gebracht hebben. Ineens beginnen wij de aanleg van alsmaar meer autostrades, het graven van alsmaar meer kanalen, het verminken van alsmaar meer oude stadskernen, het inplanten van alsmaar meer industriezones en grootwarenhuiscomplexen, het aanleggen van alsmaar meer metro\'s, havens, vliegvelden en kerncentrales niet meer te zien als een weldaad voor de bevolking, maar als een aanslag op haar allerlaatste levenskansen.
Er is een tijd geweest dat wij dit alles nodig en nuttig vonden, en dat was het aanvankelijk ook. Ons wantrouwen keert zich tegen de overdrijving. Mogelijk dat al deze projecten economisch nog verantwoord waren, onze vraag wordt ineens: is deze economie nog wel verantwoord? Een economie die er nog altijd niet in geslaagd is het leefmilieu als een volwaardige economische factor te verrekenen. Een economie die zich nog altijd niet afvraagt of onze generatie wel het recht heeft de laatste levenskansen van de volgende generatie onherroepelijk te verknoeien? Wie zegt dat onze plannen voor onze toekomst zullen overeenstemmen met hun wensen voor hun heden?
Hoe kunnen wij trouwens vertrouwen hebben in de toekomstvisie van mensen die niet eens het heden hebben voorzien? We mogen de wereld van morgen niet langer laten bouwen door mensen van gisteren.
Deze wildgroei van de bouwpolitiek zou op zichzelf zo erg nog niet zijn, wanneer zij niet meteen het symbool bleek te wezen van de algemene verloedering van onze menselijke verhoudingen: de overbevolking en meteen ook de ontmenselijking van ziekenhuizen, scholen, bedrijven en kantoren; het oververzorgen en meteen ook het opbergen van zieken, ouden van dagen, gehandikapten, marginalen zodat zij uit ons gewoon levenspatroon verdwijnen; de overorganisatie en meteen ook de vernaamlozing van onze bestuurs- en welzijnsadministratie; de nietsontziende almacht van de reklame, en tegelijk een pers die - gebonden als zij is - niet meer in staat is ons écht te informeren; kleine, menselijke winkels die het hoe langer hoe meer moeten opgeven voor de kille, naamloze grootwarenhuizen; onze eigen kleine en middelgrote bedrijven versmacht of opgeslorpt door vreemde grote bedrijven, en die op hun beurt door nog vreemdere, en sociaal-oncontroleerbare multinationals; een veiligheidsapparaat dat eerder de kleine man afschrikt dan de echte grote misdadigers; de ontzenuwing tenslotte van ons hele parlementair regime.
Want dit is het ergste verwordingsverschijnsel van al: dat de machtigen die het echt voor het zeggen hebben hoe langer hoe minder echt in voeling staan met het volk, en dat de weinigen die nog echt in voeling staan met het volk het hoe langer hoe minder echt voor het zeggen hebben.
Wij worden niet meer geregeerd door onze vertegenwoordigers, want ofwel verloren zij alle voeling met ons, en zijn ze dus onze vertegenwoordigers niet meer, ofwel hielden ze voeling met ons, maar hebben ze niets in de regering te zeggen.
Daarom gaan enkele tienduizenden op zoek naar die volksvertegenwoordigers die én onze belangen kennen doordat zij met ons in voeling bleven én die belangen ook kunnen behartigen doordat zij ook iets te zeggen hebben.
Daarom komen we bij de verkiezingen op met onbestaande middelen en onbekende mensen, zodat ieder die anders - dit wil zeggen - stiller, soberder en samenhoriger wil gaan leven, zich zonder moeite en hopelijk met vreugde in ons zal kunnen herkennen.
De mensen van AGALEV
(anno 1973)